Door: Harry perrÉe beeld: Shutterstock
De meeste gemeenten waren blij met het nieuwe uitstel van de Omgevingswet. Een minderheid baalt: zij die al in de startblokken stonden. Hoe houd je de urgentie in het gemeentehuis een extra half jaar overeind? Ervaringen in Bronkhorst, Súdwest-Fryslân en Hillegom.
Toen minister Ollongren van Binnenlandse Zaken op 27 mei jongstleden voor de derde keer de inwerkingtreding van de Omgevingswet uitstelde, klonk in menig gemeentehuis een zucht van verlichting. Lang niet alle gemeenten hebben immers al omgevingsplannen in de steigers staan, de ict-voorbereidingen afgerond of de werkprocessen voor vergunningaanvragen in elkaar geschoven. Toch zal in een aantal gemeentehuizen vooral het gesnoef van ergernis te horen zijn geweest. Ook al omdat er nog geen garantie is dat de Omgevingswet op de nieuwe beoogde invoeringsdatum van 1 juli 2022 wél echt in werking treedt. Pas eind dit jaar wordt duidelijk of het cruciale maar vermaledijde DSO (Digitale Stelsel Omgevingswet) eindelijk doet wat het moet doen en zodoende het startschot voor de Omgevingswet kan klinken. Hoe reageren koplopers, die juist hun stinkende best hebben gedaan om op tijd klaar te zijn, op het zoveelste uitstel?
‘Ik was niet verrast, maar ik vind het jammer’, zo klinkt de beschaafde reactie uit de mond van wethouder Willem Buunk (Omgevingswet, VVD) van de gemeente Bronkhorst. Buunk wil zijn gemeente aanvankelijk geen koploper noemen. ‘Toen ik hier drie jaar geleden kwam, hadden we niet echt een goed plan van aanpak voor alle stappen van voorbereiding.’ Maar daarna lag het traject om te werken aan de instrumenten (zoals het omgevingsplan), de organisatie, de ict en de cultuuromslag klaar. ‘We zijn nu op al die sporen bezig. In die zin zijn we misschien voorloper’, zegt hij voorzichtig. ‘We zaten nog steeds op het kritieke pad, dat we 1 januari van start konden. Dan kunnen de vergunningaanvragen gewoon ingediend worden. Dan hadden we wel nog wat hulpstructuren nodig om te kunnen draaien. Kijk, als mensen denken dat je helemaal klaar moet zijn voordat die wet er kan komen ... Helemaal klaar ben je nooit.’
Alles op alles
‘Het was rond, behalve de techniek van het digitale stelsel’, schetst wethouder Erik Faber (duurzaamheid, GroenLinks) van de gemeente Súdwest-Fryslân de situatie in zijn gemeente. ‘Die aansluiting moet natuurlijk wel goed zijn. Maar verder zijn wij er organisatorisch en qua visie en beleid klaar voor. We lagen goed op koers.’ En toen kwam het bericht dat het een half jaar verschoven werd. ‘Veranderkundig is dat natuurlijk een slechte zaak’, oordeelt Faber. ‘Als je een planning hebt met een bepaalde invoerdatum, dan zet je alles op alles. Je maakt er mensen en geld vrij voor, dan wil je ook op die datum invoeren. En het is ook voor de burgers van belang. Je wilt het allemaal simpeler, makkelijker en goedkoper maken voor de burgers. Dat wordt ook weer uitgesteld.’
Ook in de gemeente Hillegom stond iedereen in de startblokken, laat wethouder Karin Hoekstra (Omgevingswet, CDA) weten. Toch baalt ze niet door het uitstel. ‘Dat komt omdat we ook nog bezig zijn met het omgevingsplan voor de hele gemeente. Dat verwacht ik halverwege volgend jaar klaar te hebben. Dat zou mooi aansluiten als halverwege volgend jaar de nieuwe wet wordt ingevoerd. Ik vind wel belangrijk dat er nu een nieuwe datum genoemd wordt en dat het daarna niet nóg een keer wordt verschoven.’ Goed, het uitstel wordt dapper, maar ook een tikkeltje geïrriteerd weggeslikt. Maar nu? Wat verandert er door het uitstel van de invoeringsdatum? Blijven de drie koplopers zich op dezelfde manier voorbereiden?
‘We moeten heel goed de tussentijdse deadlines bewaken’
Of is er kunst- en vliegwerk nodig om alles passend te maken? ‘De voorbereidingen gaan gewoon door’, aldus Buunk. ‘Alleen, als uitstel ertoe leidt dat softwareleveranciers later softwarecomponenten gaan leveren, dan wordt het een selffulfilling prophecy. Dan leidt uitstel tot uitstel.’ Tegelijkertijd komt het goed uit dat Bronkhorst nu meer tijd heeft om aan het nieuwe omgevingsprogramma voor nieuwe bedrijventerreinen te werken, vertelt Buunk. ‘Gevaar is wel dat iedereen denkt: we hebben meer tijd, dus we kunnen er langer over doen. Want dan kost het meer tijd en geld om het voor elkaar te krijgen. We moeten heel goed de tussentijdse deadlines bewaken om de vaart er goed in te houden. Daar moet je streng zijn naar de organisatie.’
Langer bepraten
In Súdwest-Fryslân gaan de ambtenaren volgens wethouder Faber onverdroten door op de ingeslagen weg, alsof de Omgevingswet per komende jaarwisseling wordt ingevoerd. ‘Die manier van werken gaan wij gewoon invoeren. Ik verwacht op dat punt geen probleem.’ Maar later geeft hij aan dat door het uitstel de situatie toch heel anders is. ‘Onder druk wordt alles vloeibaar. Als je tijdsdruk hebt, kun je dingen makkelijker voor elkaar krijgen. Als je geen tijdsdruk hebt, ga je dingen langer bepraten en ga je meer overwegen. Je hebt een soort van urgentie nodig om door te pakken.’
In het Gelderse Bronkhorst is dat volgens Buunk geen probleem. ‘Ik zeg gewoon: we moeten vol doorwerken want we hebben alle tijd hard nodig. Dat realiseert iedereen zich ook. Nu we bezig zijn, beseft iedereen hoeveel tijd het kost om je vertrouwd te maken met de nieuwe wettelijke structuur en de spelregels die daar gelden, met de andere manier van samenwerken en met het in één keer optrekken vanuit de verschillende domeinen van het omgevingsbeleid.’
In Hillegom probeert wethouder Hoekstra de urgentie in het gemeentehuis hoog te houden ‘op grond van de inhoud, op grond van de omgevingsvisie: dat is waar we naartoe willen. We willen op basis van de ‘ja-mits’- houding kijken naar initiatieven. Dat is echt een enorme cultuurverandering, ambtelijk maar ook bij initiatiefnemers. Die zien: hé, we moeten een initiatief indienen dat past binnen de visie van Hillegom. We willen dat initiatieven laten zien: wat draagt dit nou bij?’ Volgens de wethouder voelen de ambtenaren de inhoudelijke drive daarvoor en zien ze ‘hoe leuk het is om integraal naar initiatieven te kijken.’ Daar zitten overigens wel grenzen aan. ‘Om dat echt goed neer te zetten hebben we dat digitale stelsel nodig. Want het idee uiteindelijk is dat de dienstverlening voor de inwoners eenvoudiger wordt.’
‘Als je geen tijdsdruk hebt, ga je dingen langer bepraten’
Softwarelicenties
En dan is er nog het geld. Op 16 juni aanvaardde de algemene ledenvergadering van de VNG een motie van de gemeente Moerdijk die zegt dat de VNG zijn stinkende best moet doen om de minister ertoe te bewegen de gemeenten te compenseren voor het uitstel. Uit een KPMG-rapport van februari dit jaar blijkt dat uitstel met een jaar (naar 1 januari 2022, wat toen nog haalbaar leek) de gemeenten 150 miljoen euro extra kost aan invoeringskosten. Zo moeten gemeenten in de buidel tasten om het programmateam langer op de been te houden en softwarelicenties te bekostigen. ‘Over het algemeen geldt dat organisaties die verder zijn in hun transitie, meer kosten als gevolg van het uitstel ervaren’, schrijft het accountantskantoor.
‘Nou ... dat klopt wel voor een deel’, reageert Buunk. ‘We hadden bijvoorbeeld voor deze raadsperiode 2 miljoen euro beschikbaar, incidenteel extra geld als voorbereiding op de Omgevingswet. Als het nog weer een jaar langer duurt, dan moet je wat aan die voorbereiding blijven doen. Dan ontstaat inefficiency; de urgentie is minder groot, het geld wordt wel besteed aan extra inzet en extra uren. Je kunt het niet precies berekenen, maar het kost wel extra geld.’
Toch wil hij ‘niet zomaar meehuilen met de wolven in het bos. Het kost gewoon tijd en geld om naar een nieuw wettelijk systeem te gaan. En waar besteed je dat aan? Aan een verandering van de werkprocessen die je toch een keertje moet veranderen.’
De provincie: urgentie even downsizen
Waar talloze gemeenten al jaren meeliften op de mogelijkheden die de Crisis- en Herstelwet biedt om te experimenteren met de flexibeler normen van de Omgevingswet, deden provincies dat tot nu toe niet. Met de 23ste tranche van de Chw kunnen Utrecht en Gelderland die mogelijkheden wel benutten. Utrecht had vorig jaar maart juist de ontwerp-provinciale verordening klaar, toen de Omgevingswet voor de tweede keer werd uitgesteld, vertelt programmamanager Femke Laméris-Huis. ‘Toen hebben we in allerijl een interim omgevingsverordening gemaakt. We hadden de regels in eerste instantie geënt op het wettelijk kader van de Omgevingswet. Omdat die er niet kwam hebben we ze teruggeschreven naar het oude recht.’ Het leek Laméris destijds overdreven om dat voor zo’n korte periode te doen, maar nu, nu de invoering van de Omgevingswet opnieuw opgeschoven is, is ze er blij mee.
Net als de wethouders van Bronkhorst, Hillegom en Súdwest-Fryslân is de programmamanager ‘niet blij’ met het uitstel, ‘maar ik zag wel dat het noodzakelijk was voor een goede dienstverlening voor onze inwoners en initiatiefnemers.’ Voor de provincie is het uitstel een nadeel dat deels tegelijk een voordeel is. ‘Als je naar zo’n slotakkoord van inwerkingtreding toewerkt, ontstaat een soort energie waarin je heel hard werkt richting eindstreep. Je blijft nu langer oefenen. Dat is tijd die anders, denk ik, na de inwerkingtreding nodig zou zijn geweest.’
Nu die energie van de eindsprint niet ontstaat, tapt Laméris met haar communicatie uit een ander vaatje. ‘Naar mijn collega’s intern ben ik even wat stiller over de implementatie van de Omgevingswet. Het was altijd “de Omgevingswet komt eraan; let op, ga je werk doen.” De collega’s worden toch wat sceptisch. Weet je wel: “Die wet die er nooit kwam ...”’ Toch probeert de programmamanager er de vaart in te houden. ‘Ons verhaal is dat we niet de Omgevingswet nodig hebben om te werken in de geest van de Omgevingswet. Het verhaal is dat we veel meer willen samenwerken met onze partners en de initiatiefnemer centraal stellen. Onze teamleiders geloven in die meerwaarde. Zo kunnen we als overheid beter aansluiten bij wat er in de samenleving speelt. We hebben te lang onze eigen wereld centraal gesteld.’
Wel is de interne communicatiecampagne, gepland voor het tweede halfjaar, voorlopig afgeblazen. ‘Er staat geen aftelklok in de hal, die we er anders wel neergezet zouden hebben. Wat urgentie betreft hebben we even gedownsized.’